Bella liet zich neerploffen op het kiezelsteentjes strand van La Push. De steentjes knerpten onder haar gewicht en ze stak haar handen in haar zakken. Het was slecht weer, de wolken waren donkergrijs maar het regende niet. Logisch dat er geen anderen op het strand waren, er was geen zon te bekennen.
Ze sloot voor een erg kort moment haar ogen en keek naar de horizon waar geen zon te bekennen was. Enkel de woeste zee en verschillende wolken waren op de hemel en daaronder te zien.
Ze had het nu eindelijk geaccepteert dat de Cullens en Jacob weg waren maar dat hield ze zich zelf alleen maar voor. Ze moest verdergaan met haar leven. Een moment beet ze op haar lip waarna ze opstond en onderweg wat steentjes onder haar voeten wegschopte. Al haar woede, angst en ook bijna al haar verdriet was verdwenen. Haar gevoelens waren neutraal en het zorgde voor een opgelucht gevoel terwijl er nog steeds een knagend verdriet in haar zat. Ze kon ertegen, ze was sterk genoeg. Haar mondhoeken krulden omhoog in een glimlach die pas later verdween. Het voelde fijn om ergens in te kunnen geloven, ze geloofde dat ze terug zouden komen, dat maakte haar sterk.
Inmiddels zag ze een groot stuk drijfhout. Het deed haar denken aan het stuk drijfhout waar ze al eerder opgezeten had, samen met Jacob. Ze kromp niet ineen van verdriet en slechts een lichte steek ging door haar lichaam heen. Gek genoeg zette haar verdiet ditmaal haar krachtbij. Kalm ging ze zitten op het gebleekte drijfhout, ze luisterde naar het ruisen van de wind en naar de zee die tegen de rotsen sloeg.