Esmé was haar spullen een beetje in orde aan het maken, en ruimde daarna het hele huis op. Neuriend liep ze rond in het grote witte huis in het bos. Heerlijk vond ze het hier. Stofzuigen deed ze rustig, met een muziekje er bij. Ze keek naar de schilderijen die aan de muur hingen. 'Die mogen ook wel een beurt' grijnsde ze in zich zelf. Ze pakte de stoffer, en begon alle kasten, meubilair en de schilderijen allemaal af te stoffen. De jongens zouden zo wel terug komen van school, en de meiden zouden ook zo wel weer terug komen van hun shop day. Grijnzend deed Esmé de rest van het hele huis. Uiteindelijk ging ze op de veranda zitten. De zon scheen vandaag niet, anders waren ze gaan jagen hier ver vandaan zodat de mensen hun niet zouden zien. Esmé vroeg zich af waar haar man was. Die had ze al de hele dag niet gezien of gesproken. Hij had vanmorgen een spoot overleg op zijn kantoor in het ziekenhuis, dus moest zo snel mogelijk weg. Esmé was toen met Edward eventjes het bos in om wat eten te kunnen zoeken. Esmé zuchtte diep. Elke keer als ze aan Edward dacht, dacht ze aan haar zoontje die overleden was na een jaartje. Hij had het niet overleefd. Maar dan werd ze ook weer herrinnerd aan de zelfmoord poging die ze probeerde, en dat Carlisle haar had gered in het motuarium. De grijns op haar gezicht verdween als sneeuw voor de zon. DIe herinneringen vond ze meestal niet zo fijn, alleen Carlisle vond ze een fijne herinnering aan haar troumatiserende jeugd. Esmé keek naar de wolken velden die over kwamen. Het zou vast wel weer gaan regenen of iets dergelijks dacht ze. Ze liep weer naar binnen en begon piano te spelen.