In een razendsnelle vaart rende ze door het bos. Bomen leken haar nooit te raken, al waren ze als een waas voor een mens die zo hard zou gaan. Maar dit was een handig onderdeel aan het leven van een vampier. Hoe hard je ook ging, het maakte niets uit, want alles zou even scherp blijven. Alice ging op een boom zitten aan de rand van een open plek. Hoewel hier toch bijna nooit mensen verbleven hield ze zich toch stil op de achtergrond. Het zou rampzalig zijn als iemand haar zag schitteren in het zonlicht. Ze viel eigenlijk al te veel op met haar goud, karamel kleurige ogen, bleke gezicht, soepele bewegingen en toch prachtige uiterlijk. Als je dacht dat haar grootte iets uitmaakte in een gevecht of een wedstrijd zat je fout. Vampiers die Alice kenden wisten dat ze haar nooit moesten onderschatten. Ze was dan wel klein, maar dit maakte haar snel, lenig en slim. Daarbij had ze nog een bijzondere gave, eentje die de meeste vampiers niet bezaten. Het kijken in de toekomst, het zien van beelden die zouden kunnen gebeuren als iemand besloot om iets te doen, waren haar niet onbekend. Ze glimlachte even en keek naar de bloemen die op het veldje stonden. Bij de Cullens was het leven als een vampier niet eens zo slecht. Het maakte hen anders dan de rest, aangezien ze zich alleen op dieren voedde. Toch betekende dit niet dat ze de drang nooit had gevoeld, nooit voelde in deze tijd. Het was een kwelling, soms, om iemand te moeten zien bloeden. Één verkeerde beweging, een verkeerde handeling, een verkeerde gedachte en het ging fout. Maar alles leek rustig de laatste tijd, iets dat Alice zeer waardeerde.